• on·der·de·ken
enkelvoud meervoud
naamwoord onderdeken onderdekens
verkleinwoord

de onderdekenv / m, het onderdekeno

  1. dikke doek die men beneden iets kan leggen
     Sommige zaden kiemen sneller met wat warmte (andere met kou) en voor die warmtekiemers kun je een verwarmingsplaat aanschaffen, een soort elektrische onderdeken waarmee je het de zaden naar de zin maakt.[1]
     Het gaat vanavond over wat er nodig is voor een goede nachtrust. Van der Ven pakt een wollen onderdeken, het cadeau voor de gastvrouw. „Gezond en droog slapen begint tussen de wol.” Terwijl ze verder praat, geeft ze de deken door. Iedereen wil er even aan voelen, ook dochtertje Tes (3).[2]

onderdekenm

  1. (beroep) (religie) assistent van de deken
     Als geestelijke was hij tot tweemaal toe uit het ambt gezet vanwege immoreel gedrag: als onderdeken en als priester. Hij werd vrij snel na de dood van Formosus onder druk gekozen.[3]


  1.   Weblink bron “Zelf groenten zaaien? Gebruik dan de juiste hulpmiddelen” (11-04-2019), Tubantia
  2.   Weblink bron
    Tiemen Roos
    “Bij Slaappunt kun je de portemonnee thuis laten” (21 juli 2018), Reformatorisch Dagblad
  3.   Weblink bron “Paus Bonifatius VI” (geraadpleegd 6 augustus 2021), Wikipedia