fat
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- fat
Woordherkomst en -opbouw
- van Frans fat bn "dom", in de betekenis van ‘modegek, dandy’ voor het eerst aangetroffen in 1698 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fat | fatten |
verkleinwoord | fatje | fatjes |
Zelfstandig naamwoord
de fat m
- (verouderd) modegek, iemand die buitensporige aandacht aan zijn uiterlijk besteedt
- "Ik, of een ander, mevrouw", hernam de jonge fat, zich op de lippen bijtende; "maar ik heb mijne overtuiging".[4]
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ fat op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "fat" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Mejonkvrouwe de Mauléon- Bosboom-Toussaint
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord fat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "fat" herkend door:
45 % | van de Nederlanders; |
41 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Engels
Uitspraak
Naar frequentie | 3291 |
---|
enkelvoud | meervoud |
---|---|
fat | fats |
Zelfstandig naamwoord
fat
Naar frequentie | 2826 |
---|
stellend | vergrotend | overtreffend |
---|---|---|
fat | fatter | fattest |
Bijvoeglijk naamwoord
fat
Afgeleide begrippen
Frans
Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
mannelijk | fat | fats |
vrouwelijk | fate | fates |
Bijvoeglijk naamwoord
fat
Oudnoords
Woordafbreking
- fat
Zelfstandig naamwoord
fat o
Verbuiging
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | fat | |||
genitief | ||||
datief | ||||
accusatief |
Synoniemen
Wolof
Uitspraak
Werkwoord
fat