• reis·de·ken
enkelvoud meervoud
naamwoord reisdeken reisdekens
verkleinwoord reisdekentje reisdekentjes

de reisdekenv / m [1]

  1. deken die men tijdens een reis gebruikt en die makkelijk in de bagage is mee te nemen of kan huren van een vervoersmaatschappij
     Dan sloeg ik een warme reisdeken om me heen en soms gingen we in de koele berglucht wandelen.[2]




  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Victoria Holt
    “Burcht der verschrikking” (1966), Saga, ISBN 9788726484878