• wei·nig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen weinig minder minst
verbogen weinige mindere minste
partitief weinigs - -

weinig

  1. in een kleine hoeveelheid, niet veel
    • Er is nog maar weinig boter over 
     Er was weinig tot geen beschutting tegen de bloedhete zon en ik klapte al snel mijn zilveren paraplu uit.[3]
  2. in een klein aantal
    • Er zijn nog maar weinig mensen hier. 
enkelvoud meervoud
naamwoord weinig
verkleinwoord weinigje weinigjes

het weinigo

  1. kleine hoeveelheid
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]


stellend vergrotend overtreffend
onverbogen weinig minder
verbogen

weinig

  1. weinig; in een kleine hoeveelheid, niet veel


stellend vergrotend overtreffend
onverbogen weinig minder
verbogen

weinig

  1. weinig; in een kleine hoeveelheid, niet veel