• al·ler·minst

allerminst

  1. bijzonder gering; het minst van alle
    • Bij de allerminste aanraking gilde het slachtoffer van het ongeval het uit van pijn. 

allerminst

  1. in het geheel niet
    • Hij was daar allerminst tevreden over. 
    • Een van de vijf opende tenslotte zijn mond en sprak Nemo aan. Zijn stem klonk allerminst vriendelijk. 'Wie ben jij?' vroeg hij. 'En wat kom je doen in Palettania?' [1] 
     Ondanks alle informatie die ze bevatten, zijn diezelfde kranten allerminst in staat gebleken ons werkelijk te betrekken bij het merendeel van de feiten die ze ons voorleggen.[2]
     Dat bestaansrecht was in die tijd allerminst zeker. Nadat D66 bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1974 slechts een half procent van de stemmen had behaald, stemde een meerderheid van het partijcongres voor opheffing. Alleen omdat de vereiste tweederdemeerderheid niet werd gehaald, ging de partij door.[3]
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[4]
  1. Herzen, Frank
    De zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 86
  2. “Hoe overleef ik de moderne wereld” (2022), Atlas Contact op Wikipedia, ISBN 9789045045979
  3. Bronlink geraadpleegd op 16 mei 2025 Weblink bron
    Dik Verkuil
    “Het vertrouwen van Jan Terlouw was zijn kracht en zijn zwakte” (16 mei 2025), NOS
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be