• al·ler·minst
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen allerminst
verbogen allerminste

allerminst

  1. bijzonder gering; het minst van alle
    • Bij de allerminste aanraking gilde het slachtoffer van het ongeval het uit van pijn. 

allerminst

  1. in het geheel niet
    • Hij was daar allerminst tevreden over. 
    • Een van de vijf opende tenslotte zijn mond en sprak Nemo aan. Zijn stem klonk allerminst vriendelijk. 'Wie ben jij?' vroeg hij. 'En wat kom je doen in Palettania?' [1] 
     Ondanks alle informatie die ze bevatten, zijn diezelfde kranten allerminst in staat gebleken ons werkelijk te betrekken bij het merendeel van de feiten die ze ons voorleggen.[2]
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]
  1. Herzen, Frank
    De zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 86
  2. “Hoe overleef ik de moderne wereld” (2022), Atlas Contact  , ISBN 9789045045979
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be