• po·co

poco

  1. (muziek) een beetje (geeft aan dat de daaropvolgende aanwijzing niet al te nadrukkelijk moet worden gevolgd)
     Het probleem zou waarschijnlijk een bevredigender oplossing krijgen door de roffel zacht in te zetten en kalm op te drijven tot een poco fortissimo, en daarna het adagio een vierde sneller te nemen, maar met dezelfde strakke, somber peinzende intonatie.[4]
stellend
onverbogen poco
verbogen -

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord

poco

  1. (pejoratief) in uitingen en gedrag overmatig tegemoetkomend aan culturele minderheden
     Hadden die cartoons nu nog over Jezus gegaan dan was er vanuit poco rangen heel hard gelachen.[5]
  • Vooral gebruikt uiterst rechtse kringen in Vlaanderen.
enkelvoud meervoud
naamwoord poco poco's
verkleinwoord - -

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

de pocom

  1. (pejoratief) iemand die culturele minderheden in uitingen en gedrag overmatig tegemoet wil komen
     Een poco noemt zichzelf wel politiek correct, in realiteit is het nergens 'correct'. Het slaat tegenwoordig op het blindelings verdedigen op wat zij als een 'underdog' zien.[6]
  • Vooral gebruikt uiterst rechtse kringen in Vlaanderen.
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. poco op website: Etymologiebank.nl
  3. "poco" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  4.   Weblink bron
    Matthijs Vermeulen (eds. Odilia Vermeulen & Ton Braas)
    Amerikaans voorspel in: De Groene Amsterdammer   (11 september 1954)
  5.   Weblink bron Gearchiveerde versie
    Annie
    “Zonder commentaar… cartoon van Wout : reactie om 12:12” (19 oktober 2020) op tscheldt.be
  6.   Weblink bron
    Scarabaeida
    “Mestkever of poco? : reactie #11” (25 april 2008) (25 april 2008) op forum.politics.be


  • Afkomstig van het Latijnse paucus

poco m / poca v

  1. weinig, niet veel

poco

  1. weinig, niet veel


  • po·co
  • Afkomstig van het Latijnse paucus

poco m

  1. een beetje
  enkelvoud meervoud
mannelijk poco pocos
vrouwelijk poca pocas

poco

  1. weinig, niet veel