Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mi·ni·maal
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘uiterst klein’ voor het eerst aangetroffen in 1904 [1]
  • Afgeleid van minimum met het achtervoegsel -aal [2].
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen minimaal minimaler minimaalst
verbogen minimale minimalere minimaalste
partitief minimaals minimalers -

Bijvoeglijk naamwoord

minimaal

  1. het kleinst mogelijk
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijwoord

Bijwoord

minimaal

  1. minstens
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen