vlies
- vlies
- In de betekenis van ‘vel, membraan’ voor het eerst aangetroffen in 1288 [1]
- van Germaans *fleusa, vgl. Angelsaksisch fleos > Engels: fleece. [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vlies | vliezen |
verkleinwoord | vliesje | vliesjes |
het vlies o
- dunne laag op een oppervlak
- ▸ De geur van groene zeep, het geknetter van het verse en harsrijke brandhout in de speksteenkachel en het vliesje ijs op de pis waren dus een reinigingsbad voor zijn ziel, een verheven herinnering aan hoeveel hij aan God te danken had.[3]
- dun flexibel scheidingsvlak
- Bij de geboorte breken de vliezen.
- afgestroopte huid met haar van een dier
- Jason en de Argonauten gingen op zoek naar het Gulden Vlies.
|
- vliesachtig, vliesdoek, vliesdun, vliesgevel, vliespinda, vliesvleugelig, vlieswol, vlieszaad, vliezig
1. dunne laag op een oppervlak
- Het woord vlies staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vlies" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "vlies" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ vlies op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be