• vlie·zig
  • afleiding van vlies met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen vliezig vlieziger vliezigst
verbogen vliezige vliezigere vliezigste
partitief vliezigs vliezigers -

vliezig [1]

  1. lijkend op vliezen; met vliezen
    • Wantsen (wereldwijd ruim 42.000 beschreven soorten, waarvan er 650 in Nederland voorkomen) hebben voorvleugels met vliezige uiteinden die elkaar in rustpositie plat op het lichaam overlappen. Bovendien hebben ze een steeksnuit om plantesappen of bloed op te zuigen. [2] 
    • In PLOS ONE (juni 2013) presenteren Spaanse biologen wat resultaten van onderzoek aan een bosje fladderiepen bij Madrid. De iepen daar doen aan ‘masting’ maar produceren ook wisselende hoeveelheden lege zaden. Beide hebben effect op de zaadvraat en de levenskansen van kiemkrachtig zaad. Ramón Perea c.s. maakt onderscheid tussen vraat in de boom, vooral van eekhoorns, groenlingen en Europese kanaries, en vraat op de grond door groenlingen, vinken en bosmuizen. Het blijkt dat vinkachtigen de nootjes tussen de vliezige vleugels uitpeuteren. De stoere Amsterdamse stadsduif werkt de vruchtjes met vleugel en al naar binnen. [3] 
70 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[4]