Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • oog·vlies
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord oogvlies oogvliezen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het oogvlieso

  1. (anatomie) een van de vliezen van het oog die in of om het oog zitten
    • Verderop komen we langs de Bloemenmarkt en lopen we via de Leidsestraat het Leidseplein op. Nog altijd staan de huldigingen van Ajax en het Nederlands Efltal op het bordes van de Stadsschouwburg op het oogvlies gebrand.[2] 
    • In een recent uitgebrachte brochure over bruiningsapparatuur legt de stichting uit dat zonnebrand, huidveroudering, huidkanker en ontsteking aan het buitenste oogvlies het mogelijk lot van de ongeremde bruiner zullen zijn.[3] 
Hyponiemen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf P. Speijer 8 februari 2013 Loop naar de RAI!
  3. Volkskrant M. van den Eerenbeemt 16 januari 1995, Thuisbruinen is ook ontspannen
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be