Nederlands

 
knipvlies
Uitspraak
Woordafbreking
  • knip·vlies
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord knipvlies knipvliezen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

knipvlies o [1]

  1. (anatomie) Membrana nictitans: lichtdoorlatend derde ooglid bij dieren
     'Ze zijn ongevoelig voor de steken van wespen. Ze hebben een flink donspak, een stootkussen. De veren op de kop zijn schubachtig. Hun neusgat is spleetvormig en ze hebben een knipvlies voor hun ogen, dat zorgt dat er geen zand in plakt.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

37 % van de Nederlanders;
44 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Caspar Janssen
    “Lelijk en betoverend mooi tegelijk” (20 juni 2015), de Volkskrant
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be