• sta·tus quo
enkelvoud meervoud
naamwoord status quo
verkleinwoord

status quo m / (o)

  1. tegenwoordige, stabiele staat van zaken
    • De waarheid is dat iedereen in het duister tast over de werkelijke gevolgen. Natuurlijk, het staat buiten kijf dat de Nederlandse loterijen het meest zijn gebaat bij de status quo: een min of meer gesloten markt. [3] 
    • De enige haalbare oplossing voor de status quo in het Piet-debat, voor veilige wegen, intochten plus vrijheid van meningsuiting en demonstratie van iedereen, is om het Sinterklaasfeest voorlopig te verzuilen.[4] 
  2. toestand zonder voor- of achteruitgang
    • De andere Belgen verderop de ranglijst konden geen goede zaak doen. Steve Darcis bleef status quo op 76, terwijl Ruben Bemelmans (van 106 naar 118) en Arthur De Greef (van 174 naar 181) zakten op de ranglijst.[5] 
    • Gezien de status-quo van de laatste dagen zouden de moffen hen, zelfs als ze hen zagen, laten kijken en terug laten gaan, meer dan wat afleiding was het niet. [6] 
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. status quo op website: Etymologiebank.nl
  3. Holtwijk, I.
    De mannen van de droomfabriek (2015); ISBN 978-94-6003201-1; p. 361
  4. Volkskrant M. Oostveen 20 november 2017
  5. de Standaard 20 november 2017
  6. Lemaitre, Pierre
    "Tot ziens daarboven" 2014 ISBN 9789401601931 pagina 14


status quo

  1. status quo


status quo

  1. status quo


status quo

  1. status quo; een toestand zonder verandering, de toestand zoals die nu is


  • IPA: /ˈstatʊs ˈkvɔː/
  • sta·tus quo

status quo monbezield

  1. status quo; een toestand zonder verandering, de toestand zoals die nu is