• pat·stel·ling
enkelvoud meervoud
naamwoord patstelling patstellingen
verkleinwoord

de patstellingv

  1. (schaak) stand in het schaakspel waarbij de koning pat staat
    • De partij eindigde helaas in een patstelling, met remise tot gevolg. 
  2. (figuurlijk) situatie waarin geen normale uitweg meer mogelijk is, bijv. doordat de dingen zijn vastgelopen
    • Patstelling in EU over toezicht. 
84 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[2]