• im·pas·se
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘moeilijkheid zonder oplossing’ voor het eerst aangetroffen in 1903 [1]
  • van het Frans [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord impasse impasses
impassen
verkleinwoord

de impassev

  1. een vastgelopen situatie die moeilijk is op te lossen
    • De Griekse schuldencrisis is wederom in een impasse terecht gekomen. 
94 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[3]