frase
Niet te verwarren met: fase |
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- fra·se
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘volzin’ voor het eerst aangetroffen in 1784 [1]
- ontleend aan het Griekse 'phrásis' (uitdrukking) [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | frase | frasen, frases |
verkleinwoord | frasetje | frasetjes |
Zelfstandig naamwoord
de frase v
- (taalkunde) een aantal woorden die een begrip uitdrukken, vaak een zinsdeel, soms een hele zin
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen
1. een aantal woorden die een begrip uitdrukken, vaak een zinsdeel, soms een hele zin
Gangbaarheid
- Het woord frase staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "frase" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
78 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ "frase" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Indonesisch
Zelfstandig naamwoord
frase
Italiaans
Zelfstandig naamwoord
frase v
Portugees
enkelvoud | meervoud |
---|---|
frase | frases |
Zelfstandig naamwoord
frase v
Spaans
enkelvoud | meervoud |
---|---|
frase | frases |
Zelfstandig naamwoord
frase v