Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pa·ra·fra·se
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘omschrijving met eigen woorden’ voor het eerst aangetroffen in 1650 [1]
  • afgeleid van frase met het voorvoegsel para- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord parafrase parafrasen
parafrases
verkleinwoord parafrasetje parafrasetjes

Zelfstandig naamwoord

de parafrasev

  1. omschrijving van iets met andere woorden
  2. bewerking van een compositie met versierende toevoegsels
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

88 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen