postzegel
- Geluid: postzegel (hulp, bestand)
- IPA: / ˈpɔ(st)seɣəl / (3 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˈpɔseχəɫ/, (duidelijk uitgesproken) /ˈpɔstzeχəɫ/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈpɔseɣəl/, (duidelijk uitgesproken) /ˈpɔstzeɣəl/
- post·ze·gel
- In de betekenis van ‘frankeerzegel’ voor het eerst aangetroffen in 1850 [1]
- samenstelling van post en zegel [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | postzegel | postzegels |
verkleinwoord | postzegeltje | postzegeltjes |
de postzegel m
- betalingsmiddel voor het verzenden van post
- Welke postzegel moet er op deze brief?
- postzegelalbum, postzegelbeurs, postzegelcatalogus, postzegelpincet, postzegelstaatje, postzegelverzamelaar, postzegelverzameling
1. betalingsmiddel voor het verzenden van post
- Het woord postzegel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "postzegel" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "postzegel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ postzegel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be