postzegelverzamelaar

Nederlands

 
postzegelverzamelaar
Uitspraak
Woordafbreking
  • post·ze·gel·ver·za·me·laar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord postzegelverzamelaar postzegelverzamelaars
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de postzegelverzamelaarm

  1. hobbyïst die postzegels koopt, ruilt en verzamelt
     Wat Van Gaal ook gaat doen, rentenieren in Portugal en Noordwijk wordt het niet, zegt Adriaanse. "Louis is geen tuinierder en ook geen postzegelverzamelaar. Drie of vier dagen in Portugal, dan heeft hij het wel weer gehad. Helaas voor Truus."[3]
     De latere koning schreef de brief als twintiger aan zijn minnares, de Britse Freda Dudley Ward. De brief werd in de jaren 50 gekocht door een postzegelverzamelaar die aanvankelijk niet doorhad wat hij in handen had gekregen. Vrijdag moet het schrijven zo'n 30.000 euro opbrengen in Los Angeles.[4]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. postzegelverzamelaar op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron “Ajax, China, Italië of rentenieren? 'Van Gaal is geen tuinierder'” (24-05-2016), NOS
  4.   Weblink bron “Edward VIII was blij met dood broertje” (23-06-2015), NOS