• ont·ta·ke·len
  • Afgeleid van takel met het voorvoegsel ont- met het achtervoegsel -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
onttakelen
onttakelde
onttakeld
zwak -d volledig

onttakelen

  1. overgankelijk (scheepvaart) het van een (zeil-)schip verwijderen of verliezen van tuig en uitrusting: masten, laadbomen, staand en lopend want, verlichting enz.
    • Na zo'n lange reis werd een schip geheel onttakeld en van nieuwe tuigage voorzien. 
  2. overgankelijk (techniek) het demonteren van een installatie
    • De oude machinerie zal worden onttakeld.