demonteren
- Geluid: demonteren (hulp, bestand)
- IPA: / ˌdemɔnˈterə(n) / (4 lettergrepen)
- de·mon·te·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘uit elkaar nemen’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- afgeleid van het Franse démonter (met het voorvoegsel de- en met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
demonteren |
demonteerde |
gedemonteerd |
zwak -d | volledig |
demonteren [3]
- overgankelijk (techniek) in onderdelen uit elkaar nemen, afbreken
- Het woord demonteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "demonteren" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "demonteren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ demonteren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be