aftuigen
- af·tui·gen
- In de betekenis van ‘afranselen’ voor het eerst aangetroffen in 1912 [1]
- samenstelling van af bw en tuigen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aftuigen |
tuigde af |
afgetuigd |
zwak -d | volledig |
aftuigen
- overgankelijk (scheepvaart) ontdoen van alle tuig
- Wij verzoeken u vriendelijk uw schip afgetuigd, zonder giek, sprayhood, dektent enzovoort aan te leveren.
- overgankelijk versieringen verwijderen
- Ik zal de kerstboom maar gaan aftuigen, want hij verliest al zijn naalden.
- overgankelijk iemand een flinke afstraffing geven
- De bendeleden tuigden hem flink af en hij belandde in het ziekenhuis.
- overgankelijk een paard ontdoen van getuig na het trekken van een kar, of na bereden te zijn[2]
- [1]: onttakelen
- [3]: aframmelen, afranselen, afrossen
- [4] getuig, inspannen, optuigen, uitspannen
2. versieringen verwijderen
3. iemand een flinke afstraffing geven
- Het woord aftuigen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aftuigen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "aftuigen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ De officiele volgorde optuigen, inspannen, aftuigen?
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be