banke

  1. bank; een meubelstuk met zitplaats voor meer dan één persoon
  2. (bouwkunde) bank; gebouw waarin een financiële instelling gevestigd is


 
[1]: En banke.
Een ondiepte (zandbank).
 
[2]: En banke (tåkebanke).
Een nevelbank.
  • ban·ke
  • Werkwoord: Afkomstig vaan het Oudnoorse woord banga (slaan, beuken)
  • Werkwoord: Een klanknabootsend woord (onomatopee)
Naar frequentie 2086
vervoeging
onbepaalde wijs banke
tegenwoordige tijd banker
verleden tijd banka
banket
voltooid
deelwoord
banka
banket
onvoltooid
deelwoord
bankende
lijdende vorm bankes
gebiedende wijs bank
vervoegingsklasse Klasse 1 zwak
opmerking

banke

  1. slaan (met je handen of ander voorwerp)
  2. beuken
  3. bonzen, kloppen (slaan op een deur, raam of dergelijke met je knokkel)
  4. ontroesten, roest afkloppen
  5. kloppen (tapijt)
  6. kloppen (het kloppen van het hart)
  7. dreunen (dreunende ritmes)
  8. afranselen, ranselen, slaan (op iemand met je handen slaan)
  9. (figuurlijk) kennis inpompen
  10. (figuurlijk) aankloppen, de aandacht vestigen op
  • [5]: Bank i bordet!
Klop op hout!
  • [2]: banke på døra
aan de deur kloppen
  • [4]: banke rust
ontroesten, roest afkloppen
  • [5]: banke tepper
tapijten kloppen
  • [6]: motoren banker
de motor pulseert
  • [6]: banke kunnskaper inn i elevene
bij de studenten leerstof inpompen
  • [10]: store ungdomskull banker på og vil ha arbeid
grote groepen jongeren kloppen aan en willen arbeid hebben
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   banke     banken     banker     bankene  
genitief   bankes     bankens     bankers     bankenes  

banke, m

  1. (geologie) ondiepte, zandbank
  2. een weinig of niet doorzichtige verzameling van nevel, wolken, stof, b.v. een nevelbank


  • ban·ke
  • Werkwoord: Afkomstig vaan het Oudnoorse woord banga (slaan, beuken)
  • Werkwoord: Een klanknabootsend woord (onomatopee)
vervoeging
onbepaalde wijs banke
banka
tegenwoordige tijd bankar
verleden tijd banka
voltooid
deelwoord
banka
onvoltooid
deelwoord
bankande
lijdende vorm bankast
gebiedende wijs bank
banka
banke
vervoegingsklasse Klasse 1 zwak
opmerking

banke

  1. slaan (met je handen of ander voorwerp)
  2. beuken
  3. bonzen, kloppen (slaan op een deur, raam of dergelijke met je knokkel)
  4. ontroesten, roest afkloppen
  5. kloppen (tapijt)
  6. kloppen (het kloppen van het hart)
  7. dreunen (dreunende ritmes)
  8. afranselen, ranselen, slaan (op iemand met je handen slaan)
  9. (figuurlijk) aankloppen, de aandacht vestigen op
  • [5]: Bank i bordet!
Klop op hout!
  • [2]: banke på døra
aan de deur kloppen
  • [4]: banke rust
ontroesten, afkloppen
  • [5]: banke teppe
tapijten kloppen
  • [6]: motoren bankar
de motor pulseert
  • [6]: banke kunnskaper inn i elevene
bij de studenten leerstof inpompen
  • [9]: store ungdomskull bankar på og vil ha arbeid
grote groepen jongeren kloppen aan en willen arbeid hebben
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   banke     banken     bankar     bankane  

banke, m

  1. (geologie) ondiepte, zandbank
  2. een weinig of niet doorzichtige verzameling van nevel, wolken, stof, b.v. een nevelbank
  3. een geringe hoogte van het terrein


banke

  1. (bouwkunde) bank; gebouw waarin een financiële instelling gevestigd is