0:10 Dreunen van de trams bij de Erasmusbrug te Rotterdam
  • dreu·nen
  • In de betekenis van ‘met een zwaar geluid trillen’ voor het eerst aangetroffen in 1620 [1]

dreunen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
dreunen
dreunde
gedreund
zwak -d volledig
  1. hard geluid
    • De stem van de schooldirekteur dreunde door de aula toen hij zijn speech hield. 
  2. trillen door zware voorwerpen
    • Het hele huis dreunde door de voorbij rijdende vrachtwagens. 

de dreunenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord dreun
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]