banken
- ban·ken
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
banken |
bankte |
gebankt |
zwak -t | volledig |
- onovergankelijk (spel) eenentwintigen
- onovergankelijk op een zandbank in zee vissen
de banken mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord bank
- Het niet onder stoelen of banken steken
je niet stil houden, maar je mening openlijk uiten
- Voor stoelen en banken praten
maar weinigen die naar iemands verhaal luisteren
- Het woord banken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "banken" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[5] |
- ban·ken
Naar frequentie | 1756 |
---|
banken, m
- bepaalde vorm nominatief enkelvoud van bank
banken, m
- bepaalde vorm nominatief enkelvoud van banke
- ban·ken
banken, m
- bepaalde vorm nominatief enkelvoud van bank
banken, m
- bepaalde vorm nominatief enkelvoud van banke