getuig
- ge·tuig
- Naamwoord van handeling van tuigen met het voorvoegsel ge-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | getuig | |
verkleinwoord |
het getuig o
- toebehoren om een last- of rijdier op te tuigen, klaar te maken om een kar te trekken, of om bereden de worden[1]
vervoeging van |
---|
getuigen |
getuig
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van getuigen
- Ik getuig.
- gebiedende wijs van getuigen
- Getuig!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van getuigen
- Getuig je?
- Het woord getuig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "getuig" herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Het Vlaams woordenboek
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be