• in·rich·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
inrichten
richtte in
ingericht
zwak -t volledig

inrichten

  1. overgankelijk een woning ~: een ruimte geschikt maken voor bewoning met vloerbedekking, behang, huisraad, enzovoort
    • Zij moesten hun huis nog helemaal inrichten. 
  2. (figuurlijk) iets geschikt maken om te gebruiken
     Deze verhalen nam ik als een spons in me op en ik hoopte mijn leven thuis ook enigszins anders in te gaan richten.[1]
  • zijn leven inrichten
organiseren van zijn leven / invlulling geven aan zijn leven
•  Pas na het passeren van Kearsarge Pass, toen we de uitgestrekte groene vallei van Kings Canyon in liepen, raakten we aan de praat. Het was fascinerend te horen hoe England zijn leven had ingericht. [2] 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2. Tim Voors: Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada, 2018
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be