inrichten
- in·rich·ten
- samenstelling van in bw en richten ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
inrichten |
richtte in |
ingericht |
zwak -t | volledig |
inrichten
- overgankelijk een woning ~: een ruimte geschikt maken voor bewoning met vloerbedekking, behang, huisraad, enzovoort
- Zij moesten hun huis nog helemaal inrichten.
- (figuurlijk) iets geschikt maken om te gebruiken
- ▸ Deze verhalen nam ik als een spons in me op en ik hoopte mijn leven thuis ook enigszins anders in te gaan richten.[1]
1. een woning ~: een ruimte geschikt maken voor bewoning met vloerbedekking, behang, huisraad, enzovoort
- zijn leven inrichten
organiseren van zijn leven / invlulling geven aan zijn leven
- • Pas na het passeren van Kearsarge Pass, toen we de uitgestrekte groene vallei van Kings Canyon in liepen, raakten we aan de praat. Het was fascinerend te horen hoe England zijn leven had ingericht. [2]
- Het woord inrichten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "inrichten" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Tim Voors: Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada, 2018
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be