inrichten/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van inrichten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | inrichten | in te richten | ||||||||
toekomend | zullen inrichten in zullen richten |
te zullen inrichten in te zullen richten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben ingericht | te hebben ingericht | ||||||||
toekomend | ingericht zullen hebben | ingericht te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
inrichtend | ingericht | ev. richt in |
mv. verouderd richt in |
richte in (bijzin) inrichte | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | richt in | richt in | richt in | richt in | richt in | richten in | richten in | richten in | |||
verleden (o.v.t.) | richtte in | richtte in | richtte in | richtte in | richtte in | richtten in | richtten in | richtten in | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal inrichten | zult/zal inrichten | zult/zal inrichten | zult inrichten | zal inrichten | zullen inrichten | zullen inrichten | zullen inrichten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou inrichten | zou inrichten | zou(dt) inrichten | zoudt inrichten | zou inrichten | zouden inrichten | zouden inrichten | zouden inrichten | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | inricht | inricht | inricht | inricht | inricht | inrichten | inrichten | inrichten | |||
verleden (o.v.t.) | inrichtte | inrichtte | inrichtte | inrichtte | inrichtte | inrichtten | inrichtten | inrichtten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal inrichten in zal richten |
zult/zal inrichten in zult/zal richten |
zult/zal inrichten in zult/zal richten |
zult inrichten in zult richten |
zal inrichten in zal richten |
zullen inrichten in zullen richten |
zullen inrichten in zullen richten |
zullen inrichten in zullen richten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou inrichten in zou richten |
zou inrichten in zou richten |
zou(dt) inrichten in zou(dt) richten |
zoudt inrichten in zoudt richten |
zou inrichten in zou richten |
zouden inrichten in zouden richten |
zouden inrichten in zouden richten |
zouden inrichten in zouden richten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb ingericht | hebt ingericht | hebt/heeft ingericht | hebt ingericht | heeft ingericht | hebben ingericht | hebben ingericht | hebben ingericht | |||
verleden (v.v.t.) | had ingericht | had ingericht | had ingericht | hadt ingericht | had ingericht | hadden ingericht | hadden ingericht | hadden ingericht | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ingericht hebben | zal/zult ingericht hebben | zult/zal ingericht hebben | zult ingericht hebben | zal ingericht hebben | zullen ingericht hebben | zullen ingericht hebben | zullen ingericht hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ingericht hebben | zou ingericht hebben | zou/zoudt ingericht hebben | zoudt ingericht hebben | zou ingericht hebben | zouden ingericht hebben | zouden ingericht hebben | zouden ingericht hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm ingericht worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt ingericht | er is ingericht | |||||||||
verleden | er werd ingericht | er was ingericht | |||||||||
toekomend | er zal ingericht worden | er zal ingericht zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou ingericht worden | er zou ingericht zijn | |||||||||
lijdende vorm ingericht worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ingericht worden | ingericht te worden | ||||||||
toekomend | ingericht zullen worden | ingericht te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | ingericht zijn | ingericht te zijn | ||||||||
toekomend | ingericht zullen zijn | ingericht te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word ingericht | wordt ingericht | wordt ingericht | wordt ingericht | wordt ingericht | worden ingericht | worden ingericht | worden ingericht | |||
verleden (o.v.t.) | werd ingericht | werd ingericht | werd ingericht | werdt ingericht | werd ingericht | werden ingericht | werden ingericht | werden ingericht | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ingericht worden | zult ingericht worden | zult ingericht worden | zult ingericht worden | zal ingericht worden | zullen ingericht worden | zullen ingericht worden | zullen ingericht worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ingericht worden | zou ingericht worden | zou/zoudt ingericht worden | zoudt ingericht worden | zou ingericht worden | zouden ingericht worden | zouden ingericht worden | zouden ingericht worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben ingericht | bent ingericht | bent/is ingericht | zijt ingericht | is ingericht | zijn ingericht | zijn ingericht | zijn ingericht | |||
verleden (v.v.t.) | was ingericht | was ingericht | was ingericht | waart ingericht | was ingericht | waren ingericht | waren ingericht | waren ingericht | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ingericht zijn | zult ingericht zijn | zult ingericht zijn | zult ingericht zijn | zal ingericht zijn | zullen ingericht zijn | zullen ingericht zijn | zullen ingericht zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ingericht zijn | zou ingericht zijn | zou/zoudt ingericht zijn | zoudt ingericht zijn | zou ingericht zijn | zouden ingericht zijn | zouden ingericht zijn | zouden ingericht zijn |