inricht
- in·richt
vervoeging van |
---|
inrichten |
inricht
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inrichten
- ... dat ik inricht.
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inrichten
- ... dat jij inricht.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inrichten
- ... dat hij inricht.
- Het woord inricht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.