takel
- ta·kel
- In de betekenis van ‘hijswerktuig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1376 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | takel | takels |
verkleinwoord | takeltje | takeltjes |
- (techniek) een hijswerktuig samengesteld uit kabels en katrollen, of met kettingen en kettingwielen
- De takel is een eenvoudig werktuig.
- Voor top en takel
(zeilen) bij storm geen enkel zeil voeren
vervoeging van |
---|
takelen |
takel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van takelen
- Ik takel.
- gebiedende wijs van takelen
- Takel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van takelen
- Takel je?
- Het woord takel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "takel" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "takel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be