molen
- mo·len
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘werktuig tot fijnmalen van m.n. graan’ aangetroffen vanaf 1112 [1]
- via Middelnederlands molen van Laatlatijn molina[2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | molen | molens |
verkleinwoord | molentje | molentjes |
de molen m
- (techniek) een installatie die de stroming van lucht of water als energiebron gebruikt voor het aandrijven van allerlei machines
- Voor het droogmalen van de polders werden windmolens ingezet.
- (werktuigbouwkunde) een op andere energiebron dan lucht of water werkende machine, die om zijn roterende werking worden benut
- Het cement wordt voortdurend in beweging gehouden door een betonmolen.
- allerlei voorwerpen en constructies waarvan het om een as ronddraaien een kenmerkende eigenschap is
- De zweefmolen? Nee, dat vond ze maar niks.
|
- [1] windturbine
- Dat is koren op zijn molen.
1. installatie die de stroming van lucht of water gebruikt als energiebron
de molen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord mol (SI-eenheid)
- Het woord molen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "molen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "molen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ molen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
vervoeging van |
---|
molar |
molen