[1] Een molen (windmolen).
  • mo·len
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘werktuig tot fijnmalen van m.n. graan’ aangetroffen vanaf 1112 [1]
  • via Middelnederlands molen van Laatlatijn molina[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord molen molens
verkleinwoord molentje molentjes

de molenm

  1. (techniek) een installatie die de stroming van lucht of water als energiebron gebruikt voor het aandrijven van allerlei machines
    • Voor het droogmalen van de polders werden windmolens ingezet. 
  2. (werktuigbouwkunde) een op andere energiebron dan lucht of water werkende machine, die om zijn roterende werking worden benut
    • Het cement wordt voortdurend in beweging gehouden door een betonmolen. 
  3. allerlei voorwerpen en constructies waarvan het om een as ronddraaien een kenmerkende eigenschap is
    • De zweefmolen? Nee, dat vond ze maar niks. 
  • Dat is koren op zijn molen.

de molenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord mol (SI-eenheid)
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]


vervoeging van
molar

molen

  1. aanvoegende wijs derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van molar
  2. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van molar