• mo·le·naar
  • Ontwikkeld uit Middelnederlands molenaer, meulenare, (als bijnaam of beroepsnaam) Molnare, uiteindelijk ontleend aan middeleeuws Latijn molinarius [1], in de betekenis van ‘exploitant van een molen’ voor het eerst aangetroffen in 1266. [2]
  • Opgevat als een afleiding van molen met het achtervoegsel -aar.
enkelvoud meervoud
naamwoord molenaar molenaars
verkleinwoord molenaartje molenaartjes

de molenaarm

  1. (beroep) iemand die het werken in een molen als beroep heeft
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]