Frederik Christian Danneskiold-Samsøe (1729-58) met masker (Frederiksborg (kasteel) op Wikipedia (nl)
Pende-masker
  • mas·ker
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘mombakkes’ voor het eerst aangetroffen in 1562 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord masker maskers
verkleinwoord maskertje maskertjes

het maskero

  1. een voorwerp geplaatst voor het gelaat dat de indruk wekt van een andere identiteit van de drager
    • Dansen met maskers hebben in traditionele culturen vaak een spirituele betekenis. 
  2. een voorwerp geplaatst voor het gelaat voor andere redenen, zoals beveiliging of zuurstoftoevoer
    • Het dragen van een masker is bij het werken met chemicaliën die kunnen spatten of ontploffen geen luxe. 
vervoeging van
maskeren

masker

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van maskeren
    • Ik masker. 
  2. gebiedende wijs van maskeren
    • Masker! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van maskeren
    • Masker je? 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]


  • mas·ker

masker

  1. tegenwoordige tijd van maske

masker, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van maske