Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·zichts·mas·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gezichtsmasker gezichtsmaskers
verkleinwoord gezichtsmaskertje gezichtsmaskertjes

Zelfstandig naamwoord

het gezichtsmaskero

  1. (kleding) vlak materiaal dat zo voor het gelaat is bevestigd dat iemand er zelf doorheen kan kijken, maar niet meer eenvoudig herkenbaar is
    • Hij verliet de gevangenis in Tokio incognito, ogenschijnlijk gekleed als bouwvakker met een petje, bril, gezichtsmasker en reflecterend vest. Op foto’s is te zien dat een vermomde man onder begeleiding van cipiers naar buiten werd gebracht. [1]
  2. (cosmetica) schoonheidsbehandeling waarbij het gezicht enige tijd helemaal wordt bedekt met een substantie die voor een mooiere huid moet zorgen
    • Zelfs het enige product dat de test in aflevering twee doorstond, een door moeder en dochter van Vietnamese afkomst voorgedragen gezichtsmasker van honing, yoghurt en geelwortel tegen acne, lijkt niet op de markt te komen. [2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen