gezichtsmaskertje

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·zichts·mas·ker·tje
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

het gezichtsmaskertjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord gezichtsmasker

Gangbaarheid