mom
- mom
- [1] via Middelnederlands momme en mommen ww van Oudfrans mommer ww "zich verkleden", in de betekenis van ‘masker’ voor het eerst aangetroffen in 1477 [1][2][3]
- [2] van Duits Mumme, ten onrechte aangeduid als eponiem [4][5] [6]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | mom | mommen |
verkleinwoord | mommetje | mommetjes |
- voorwendsel, schijn
- (drinken) soort moutbier uit Brunswijk
vervoeging van |
---|
mommen |
mom
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van mommen
- Ik mom.
- gebiedende wijs van mommen
- Mom!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van mommen
- Mom je?
- Het woord mom staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "mom" herkend door:
70 % | van de Nederlanders; |
63 % | van de Vlamingen.[7] |
- ↑ (masker, voorwendsel) mom op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ "mom" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Braunschweiger_Mumme
- ↑ mom (biersoort) op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud |
---|---|
mom | moms |
mom