• dich·ter
enkelvoud meervoud
naamwoord dichter dichters
verkleinwoord dichtertje dichtertjes

dichter

  1. onverbogen vorm van de vergrotende trap van dicht

pn

dichter

  1. op kortere afstand
     'En je kunt niet terugkomen?' 'Neem' Ik houd het toestel nog dichter aan mijn mond.[1]


100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[2]
  1. Marion Pauw e.a.
    “4 wandelaars en een Siciliaan” (2022), The House of Books, ISBN 9789044363340
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be