poet
- poet
- Leenwoord uit het ?, in de betekenis van ‘Bargoens: geld, buit’ voor het eerst aangetroffen in 1906 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | poet | - |
verkleinwoord | - | - |
- (informeel) buit
- Het woord poet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "poet" herkend door:
70 % | van de Nederlanders; |
20 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "poet" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ poet op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud |
---|---|
poet | poets |
- Afkomstig van het Oudgrieks ποιέω, concipiëren, creëren, produceren (artisanale of intellectuele productie).
poet