lievelingsdichter

  • lie·ve·lings·dich·ter
enkelvoud meervoud
naamwoord lievelingsdichter lievelingsdichters
verkleinwoord - -

de lievelingsdichterm

  1. (letterkunde) schrijver van poëzie die je het meest waardeert
     Een van zijn lievelingsdichters was Bert Schierbeek van wie hij met overtuiging poëzie citeerde, zoals uit De deur (1972): „omdat we samen waren/ en zoveel gelachen hebben dat we/ het nooit zullen vergeten.”[2]
     Ze citeert uit een gedicht van haar lievelingsdichter Osip Mandelstam.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Kester Freriks
    “Theatrale vrijbuiter met een groot hart voor poëzie” (23 maart 2020) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron
    Rinskje Koelewijn
    “‘Angst is goed’” (2 juli 2016) op nrc.nl