bewoner
- be·wo·ner
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bewoner | bewoners |
verkleinwoord | bewonertje | bewonertjes |
de bewoner m
- iemand die in of op iets woont
- bewonersadministratie, bewonerscomité, bewonerscommissie, bewonersgarage, bewonersorganisatie, bewonersparticipatie, bewonersraad
- [1] inwoner
1. iemand die in of op iets woont
- Het woord bewoner staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bewoner" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Weblink bron “Dode en zeven gewonden door windhoos boven Zierikzee” (27 juni 2022), NU.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be