grotbewoner
- Geluid: grotbewoner (hulp, bestand)
- grot·be·wo·ner
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | grotbewoner | grotbewoners |
verkleinwoord |
de grotbewoner m
- iemand die in een holte van een berg woont
- een zonderling die buiten de samenleving woont
- ▸ Ik begin een troglodiet te worden, dacht March; een grotbewoner, een zonderling; een schender van papieren graven.[2]
- ▸ De 15 grotbewoners hebben hun activiteiten (nog) niet gesynchroniseerd. ,,Als ik moe ben, ga ik slapen. Als ik honger heb dan eet ik iets. Maar iedereen heeft een ander ritme.’’[3]
- Het woord grotbewoner staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Vaderland” (2012), Cargo, ISBN 9789023472483
- ↑ Weblink bron Frank Renout“Franse grotbewoners geven eerste teken van leven: ‘Het is heel erg zwaar’” (9 apr. 2021 Laatste update: 09-04-21, 18:36), Tubantia