Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • woon·wa·gen·be·wo·ner
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord woonwagenbewoner woonwagenbewoners
verkleinwoord woonwagenbewonertje woonwagenbewonertjes

Zelfstandig naamwoord

de woonwagenbewonerm

  1. iemand die woonachtig is in een woonwagen
    • Menig gemeente voert een ‘uitsterfbeleid’. Als een woonwagenbewoner overlijdt of vertrekt, blijft diens standplaats leeg.[1] 
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Een standplaats is een mensenrecht, NRC Handelsblad, 17 mei 2018