(klemtoonhomogram)

  • voor·spel
enkelvoud meervoud
naamwoord voorspel voorspelen
verkleinwoord voorspelletje voorspelletjes

het vóórspelo

  1. voorbereidende inleiding op een geschiedenis, verhaal, toneel- of muziekstuk
    • Het ingetogen voorspel tot de derde akte. 
  2. (muziek) complete of gedeeltelijke uitvoering van een muziekstuk ter beoordeling
    • Een vast onderdeel van het toelatingsexamen is een voorspel. 
  3. (seksualiteit) liefdesspel als opmaat voor seks
vervoeging van
voorspellen

vóórspel

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorspellen
    • ... dat ik vóórspel. , "letter voor letter dicteer"
vervoeging van
voorspellen

voorspél

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorspellen
    • Ik voorspel. 
  2. gebiedende wijs van voorspellen
    • Voorspel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorspellen
    • Voorspel je? 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]