voorspellen
- Geluid: voorspéllen (hulp, bestand)
- IPA: / vorˈspɛlə(n) / (3 lettergrepen)
- Geluid: vóórspellen (hulp, bestand)
- IPA: / ˈvorspɛlə(n) / (3 lettergrepen)
- voor·spel·len
- van Middelnederlands vorespellen, op te vatten als samenstelling van voor bw en spellen ww , in de betekenis van ‘profeteren’ voor het eerst aangetroffen in 1330 [1][2][3][4]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
voorspellen |
voorspelde |
voorspeld |
zwak -d | volledig |
voorspéllen
- overgankelijk een uitspraak doen over toekomstige gebeurtenissen
1. een uitspraak doen over toekomstige gebeurtenissen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
voorspellen |
spelde voor |
voorgespeld |
zwak -d | volledig |
vóórspellen
- overgankelijk letter voor letter laten horen hoe een woord wordt geschreven
- Het woord voorspellen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "voorspellen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ voorspellen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "voorspellen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be