voorspelbaar
- voor·spel·baar
- Naamwoord van handeling van voorspellen met het achtervoegsel -baar
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | voorspelbaar | voorspelbaarder | voorspelbaarst |
verbogen | voorspelbare | voorspelbaardere | voorspelbaarste |
partitief | voorspelbaars | voorspelbaarders | - |
voorspelbaar
- van tevoren te verwachten
- Dat was een voorspelbaar resultaat.
1. van tevoren te verwachten
- Het woord voorspelbaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "voorspelbaar" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be