auditie
- au·di·tie
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘niet-openbare muziekuitvoering’ voor het eerst aangetroffen in 1916 [1]
- afgeleid van het Franse audition of daarvoor van het Latijnse 'audītiō' met het achtervoegsel -ie [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | auditie | audities |
verkleinwoord | auditietje | auditietjes |
de auditie v
- (muziek) een examen waarbij iemand zijn muzikale vaardigheden in klank bewijst
- Ik moet morgen op auditie.
- bij uitbreiding een examen in een andere uitvoerende kunstvorm, zoals toneel of dans
- Om in aanmerking te komen voor de hoofdrol in de nieuwe film moest ik eerst auditie doen.
- ▸ De musicalactrice en zangeres ontmoette List voor het eerst tijdens de auditie voor de musical.[3]
1. een examen waarbij iemand zijn muzikale vaardigheden in klank bewijst.
- Het woord auditie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "auditie" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "auditie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ auditie op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron “Herinneringen aan Liesbeth List: 'Ineens deed ze die yogapose'” (27 maart 2020), NU.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be