auditief
- au·di·tief
- afgeleid van auditie met het achtervoegsel -ief
- afgeleid van het Franse auditif of daarvoor van het Latijnse 'auditivus'
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | auditief | auditiever | auditiefst |
verbogen | auditieve | auditievere | auditiefste |
partitief | auditiefs | auditievers | - |
auditief
- (medisch) met betrekking tot het gehoor
1. met betrekking tot het gehoor
- Het woord auditief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "auditief" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be