voorspelen
- Geluid: voorspelen (hulp, bestand)
- voor·spe·len
- samenstelling van voor bw en spelen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
voorspelen |
speelde voor |
voorgespeeld |
zwak -d | volledig |
voorspelen
- ditransitief ten aanhoren van anderen een muziekstuk spelen
- Ik moest gisteren voor mijn leraar die moeilijke sonate voorspelen.
- Het zinde hem niet wat hij kreeg voorgespeeld.
de voorspelen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord voorspel
- Het woord voorspelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.