• vaak
enkelvoud meervoud
naamwoord vaak -
verkleinwoord - -

devaakm

  1. (behoefte tot) slaap
  • Praatjes voor de vaak
Inhoudelijk zinloze gesprekken
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen vaakvakervaakst
verbogen vakevakerevaakste
partitief vaaksvakers-

vaak [4]

  1. vele malen

vaak [6]

  1. vele malen
     Ik zou vaak dankbaar aan haar advies terugdenken als ik weer eens met een nog volle fles bij een riviertje aankwam.[7]
     De Chinese autofabrikanten weten auto's op de markt te krijgen met een vaak hogere actieradius tegen een voordeligere prijs dan de Europese concurrenten. "De innovaties waar Tesla zich de afgelopen tijd op heeft gericht zijn bijvoorbeeld robotisering en zelfrijdende auto's, maar dat is voor Europa voorlopig nog niet zo interessant", zegt Luman.[8]
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[9]
stellend
vaak

vaak

  1. slaperig
    «Ek is vaak
    Ik heb slaap!