stemmen

Nederlands

naamwoord van handeling
zelfstandig	bijvoeglijk
stemmen	stemmend
stemming	gestemd

Uitspraak

• Geluid:  stemmen    (hulp, bestand)
• IPA: /stεmə(n)/

Woordafbreking

• stem·men

Woordherkomst en -opbouw

stamtijd
onbepaalde wijs	verleden tijd	voltooid deelwoord
stemmen	stemde	gestemd
zwak -d	volledig

Werkwoord

stemmen

1. inergatief deelnemen aan een verkiezing

   • Ben je al wezen stemmen? 
   • ‘Wil je bajen, wil je zwemmen, moet je De Miranda stemmen’. 

2. overgankelijk (muziek) een instrument op de juiste toonhoogte brengen, gelijkstemmen

   • Het orkest stemt altijd op de a van de hobo. 

3. overgankelijk iemand een bepaald gevoel geven

   • Dat stemde hem een stuk vriendelijker. 

Synoniemen

• [2] afstemmen

Hyponiemen

• [1] afstemmen, herstemmen, tegenstemmen, wegstemmen, voorstemmen
• [2] afstemmen, verstemmen, gelijkstemmen
• [3] ontstemmen, overeenstemmen, toestemmen
• overstemmen, meestemmen

Afgeleide begrippen

   

herstemming (1) stemadvies (1) stembeugel (2) stembiljet (1) stemblok (2) stembrief (1) stembureau (1) stembureel (1) stembus (1) stemcomputer (1) stemdistrict (1) stemfie (1) stemfluitje (2) stemgedrag (1) stemgeheim (1) stemgerechtigd (1) stemhamer (2) stemhok (1) stemhokje (1) stemkaart (1) stemkamer (2) stemknop (2) stemlokaal (1) stemloos (1) stemmachine (1) stemmenkanon (1) stemmenoverdracht (1) stemmentrekker (1) stemmenwinst (1) stemmer (1) (2) stemming (2) stempas (1) stempen (1) (2) stemplicht (1) stempotlood (1) stemrecht (1) stemschroef (2) stemsleutel (2) stemsysteem (1) stemtoonhoogte (2) stemvee (1) stemverklaring (1) stemvork (2) stemwijzer (1)

Vertalingen

    1. deelnemen aan een verkiezing   

Duits: wählen (de) Engels: vote (en) Frans: voter (fr) Pools: głosować (pl)

Spaans: votar (es), balotar (es) Zweeds: rösta (sv), välja (sv)

    2. een instrument op de juiste toonhoogte brengen   

Duits: stimmen (de) Engels: tune (en) Frans: accorder (fr)

Pools: stroić (pl) Spaans: afinar (en), concertar (es)

    3. iemand een bepaald gevoel geven   

Duits: stimmen (de) Engels: humor (en)

Frans: diposer (fr) Spaans: poner (es), inspirar (es)

Zelfstandig naamwoord

de stemmen mv

1. meervoud van het zelfstandig naamwoord stem

   ▸ Ik kon niet alles goed volgen, maar het monotone geluid van stemmen om mij heen voelde veilig en vertrouwd.

Gangbaarheid

• Het woord stemmen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stemmen" herkend door:

99 %	van de Nederlanders;
100 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

Deens

Woordafbreking

• stem·men

Naar frequentie	4581

Zelfstandig naamwoord

stemmen, g

1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van stemme

Noors

Woordafbreking

• stem·men

Naar frequentie	1801

Zelfstandig naamwoord

stemmen, m

1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van stemme

Nynorsk

Woordafbreking

• stem·men

Zelfstandig naamwoord

stemmen, m

1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van stem