poner
- po·ner
poner
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
poner |
ponía |
puesto |
volledig |
- onovergankelijk leggen (van eieren)
- inleggen, inzetten, verwedden
- overgankelijk plaatsen, zetten, neerzetten, leggen, neerleggen
- aanzetten (van toestel)
- inrichten, vestigen, openen (van winkel)
- opstellen, schrijven (van brief)
- veronderstellen
- geven, toedienen
- aandoen, aantrekken (van kleding)
- vertonen, draaien (van film)
- inzetten, inleggen, verwedden
- poner in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española